Barend
Koning Marton had een probleem. Door al zijn nieuwe kleren en opmaakspulletjes raakte het geld in zijn paleis op. Hierop verzon hij een list. In alle dorpjes in en rondom het bos werd de belasting verhoogd.
Dit zorgde voor grote armoede onder de bevolking en leidde er zelfs toe dat de familie Neus hun kinderen achterliet in het bos.
Het kon niet uitblijven of uit het volk stond een man op die het opnam voor de zwakkeren. Barend was zijn naam.
Op een dag zei Barend tegen zijn vrienden Kleine Boedha en Broeder Tuk: “Morgen houdt Marton de Mooie een drinkwedstrijd in het paleis. Wij zullen daarheen gaan en meedoen.” “Is het een gerstennatwedstrijd?”, vroeg Broeder Tuk. “Want daar houd ik niet zo van.”
“Kom nou mee”, antwoorde Boedha, “Ze hebben er ook broodjes rookworst. En daar lust ik er wel zes van.”
Barend was een machtig drinker en won de wedstrijd. Toen hij de eerste prijs, zijn eigen gewicht in pannenkoeken, wilde ophalen, leek hij als door de bliksem getroffen. Jonkvrouw Marjolein was het mooiste meisje dat hij ooit in zijn leven gezien had. De guitige wijze waarop Barend zijn overwinning had behaald, deed ook Marjolein op hem verliefd worden.
Maar wat bleek nu? Marjolein was de dochter van Marton de IJdele! Zijn mooie looks hadden ervoor gezorgd dat Marton de Charmeur al menig vrouw had mogen beminnen en vele dochters had gekregen.
“Kom met me mee”, zei Barend tegen Marjolein. “En dan verdelen we de pannenkoeken onder de mensen, zodat ze geen honger meer hebben.”
Toen Marton de Naakte dit hoorde werd hij woedend. “Niemand anders dan ik bepaalt wat met mijn dochters gebeurt! Ik raak niet voor een tweede keer een dochter kwijt aan een gladjakker!” En hij greep zijn zwaard teneinde Barend aan te vallen. Gelukkig was Barend net op tijd met zijn eigen zwaard om de aanval te pareren.
Vlug hupte Broeder Tuk van de schoot van Boedha om Barend tegen de aanstormende lijfwachten te beschermen. Het beloofde een spannend gevecht te worden. Niets was echter minder waar. Al na enkele minuten gaf Marton de Boze het op. “Ik kan niet meer”, zei hij. “Ik ben te mooi om af te zien.”
“Haha”, lachte Barend. “Je had nooit van mij kunnen winnen. Mijn inspanning is namelijk tien keer zoveel waard als de jouwe!”
Barend greep de hand van Marjolein en sprong op een paard van Marton de Gesoigneerde. Zwaaiend met zijn zwaard baande hij zich een weg door de menigte het paleis uit. “Ho, ho, ho”, riep Boedha. “Wacht op ons”, en hij rende op een sukkeldrafje achter Barend aan. Echt rennen kon hij niet meer. Zijn sprint was hij namelijk al jaren kwijt.
“Niet rennen!” schreeuwde Broeder Tuk naar Boedha. “Rennen is voor bange dieren!”. Omdat de paleispoort opgehaald werd door Marton de Gewillige, begon Broeder Tuk zelf toch ook maar te rennen. “Ik ben op de vlucht”, excuseerde hij zichzelf, “Dus nu mag het.”
Net op tijd wisten Barend, Boedha, Broeder Tuk en Marjolein het paleis te verlaten. Samen gingen ze op weg naar hun geheime schuilplaats in het bos, waar ze schapen fokten. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen