Marleen & Mathea
Er was eens een koninkrijk hier ver vandaan dat geregeerd werd door koning Marton, die door zijn paleis liep en zijn dochters in de gaten hield. Het waren er ondertussen zoveel dat de mensen de tel wat begonnen kwijt te raken. Twee dochters die een speciaal plekje in het hart van Marton hadden waren Marleen en Mathea. Zij waren namelijk zijn oudste dochters en speelden heel veel met elkaar. Omdat Marton behoorlijk ijdel was kon het niet anders dan dat hun namen ook met een M begonnen.
Helaas leek Marleen vervloekt. Dit maakte Marton erg triest. Marleen bezat namelijk de ‘gave’ ijs te maken. Toen ze klein was maakte ze veel sneeuwpoppen en ijskastelen met haar zusje en genoot van de kou. Hoeveel Marton ook van zijn dochter hield, aan de kou kon hij niet wennen. Niet verwonderlijk dat hij zijn angstigste moment kende toen de Rode Plaag, gevoed door kou en ijs, vele jaren later zijn zo vredige koninkrijk zou bedreigen.
Op een dag, Marleen en Mathea waren toen niet meer dan een perx groot, voltrok zich echter een haast fataal ongeluk toen Marleen haar zusje bijna bevroor! Gelukkig kon Mathea nog net gered worden, maar wel tegen een prijs. Ze had namelijk last van geheugenverlies, ze vergat dat Marleen het ijs-‘talent’ had. En voor straf sloot Marton Marleen op in haar kamer, hoog in de toren van het kasteel om verdere ongelukken en persoonlijk gezichtsverlies te vermijden. Jaren zagen Marleen en Mathea elkaar niet, totdat Marton besloot om Marleens verjaardag toch groots te vieren.
Op zoek naar een speciaal verjaardagscadeau liet hij zijn hele vloot gereedmaken, hees hij zijn persoonlijke bezittingen, zoals kleerkasten gevuld met zijn ‘speciale’ kleding, aan boord en zette zeil naar verre landen. Maar voor de tweede keer in zijn leven sloeg op open zee het noodlot toe. In een storm brak het schip en Marton verdween onder de golven. Zijn laatste gedachten waren aan de hekel die hij aan het water had en aan roeien en aan slaven.
Nu Marton niet meer koning was, werd Marleen gekroond tot koningin van het koninkrijk. Vanuit vele landen en verre streken kwamen prinsen en prinsessen, edelen en handelspartners naar het koninkrijk toe om de troonopvolging te vieren. Onder hen bevond zich ook Mooiboy, die door zijn schone uiterlijk en luisterend oor al snel het vriendje werd van de verdrietige Mathea. Verdrietig, omdat ze al die jaren niemand had om mee te praten. En nu stond opeens Mooiboy voor haar. Die ogen, die witte tanden, en die betoverende glimlach… Het duurde dan ook niet lang voordat de trouwplannen werden gemaakt.
Marleen, nog altijd vrijgezel, kon hier als koningin niet mee lachen. “Tis ‘ne blamage en ‘ne afgang da gij eerder trouwt dan ik. Ik verbied het!”, ontstak ze in woede. En uit frustratie dompelde ze het hele koninkrijk in ijs en vluchtte het bos in. Meren bevroren, bloemen stierven en de ijzige wind verjoeg de zon als gevolg van Marleens uitbarsting.
Ondanks dat ook Mathea genoot van het koude weer, ging ze achter haar zus aan. Ze wilde niet dat Marleen in haar eentje door de gevaarlijke bossen zou zwerven. Vaak genoeg waren ze al gewaarschuwd voor die sluwe Fabo en ander gespuis dat hun zusjes ontvoerde en vervolgens verstopten in het bos. Nog vaak moest ze huilen om al haar zusjes die ze nooit meer zag.
Doordat ze hierdoor met haar gedachten wat afdwaalde, dwaalde ze ook zonder het te merken van het pad af. Ze was verdwaald! En de avond viel reeds in! Onderkoeld en hongerig had ze de moed al bijna opgegeven, toen ze plots een vuurtje zag in de verte. Twee gedaantes hielden zich hierbij op.
De een was veel te groot voor een mens, maar de ander zou best iemand uit het koninkrijk kunnen zijn. Langzaam sloop ze dichterbij.
Toen ze dacht dat alles veilig was, kwam ze tevoorschijn en stelde zich voor. “Mijn zus Marleen, hebben jullie haar gezien? Ze is de koningin, dochter van Marton de Gesoigneerde.”
De jongen naast het vuur schrok van deze plotse stem achter hem. Vervolgens duurde het even vooraleer hij wat kon uitbrengen. Hij was namelijk bevangen door de schoonheid van Mathea. Uiteindelijk wist hij er dan toch nog iets uit te prevelen. “Ik ben Paul en dit is mijn eland Sven”, wees hij naar het dier naast hem. “Onder koning Marton was ik stedenbouwkundige in het paleis, maar door al het ijs ben ik mijn baan kwijtgeraakt. Op ijs valt namelijk niet te bouwen. Te glad, te nat of het smelt. Nu reis ik met Sven rond en help ik mensen waar ik kan.”
“Wil je met mij mee?”, vroeg Mathea. Dat liet Paul zich geen twee keer zeggen! En samen klommen ze op de rug van Sven, de wildernis in. Mathea zat voorop en haar haar wapperde constant in Paul’s gezicht. Dit voelde prettig vond hij, maar steeds wanneer hij een beetje verder naar voren leunde om te proberen een kus te stelen, weerde Mathea hem af. “He, gekkie, ik ben verloofd met Mooiboy die nu tijdelijk koning is totdat Marleen en ik weer terug zijn.”
Verscheidene dagen trokken de drie rond, maar nergens konden ze een spoor van Marleen vinden. Ze kwamen ook niemand tegen die ze de weg zou kunnen wijzen. Totdat Sven het op een lopen zette. Hij had namelijk iets gehoord. Een stem! Een klein dikkig sneeuwpopje versperde de weg. Mathea herkende de sneeuwpop meteen. “Jij bent Thomas!”, jubelde ze. “Gemaakt door Marleen!”.
“Jup”, antwoorde Thomas en hij wilde Mathea graag de weg wijzen naar het ijskasteel van Marleen. Eigenlijk zei Thomas veel meer dan “Jup”, maar Mathea was zo in extase dat ze geen tijd had om te luisteren wat Thomas verder allemaal bazelde. Mathea’s euforie daalde echter met de minuut. Ze wilde haar zus zo snel mogelijk weer zien, maar de tocht verliep alles behalve snel, omdat Thomas om de haverklap ergens tegenaan liep en erbij ging liggen. Maar gelukkig, na een lange wandeling bereikte ze de brug naar het ijskasteel.
Marleen had echter geen enkele zin in bezoekers en nog voordat het gezelschap een stap op de brug kon zetten stond voor hen een gigantisch monster op uit de sneeuw. Uiteraard gingen ze er als de wiedeweerga vandoor, het monster op hun hielen.
“Ik leid hem af”, riep Thomas, “dan kunnen jullie naar het kasteel.” En terwijl Sven met z’n twee passagiers wegdook achter een paar bomen, holde Thomas zo snel als zijn beentjes hem konden dragen rechtdoor, achternagezeten door het monster. Hij zigzagde tussen stenen en bevroren planten door en scheerde langs een diepe afgrond. Het grote monster kon deze plotselinge wendingen niet aan, gleed uit en viel zo het ravijn in. Hierna huppelde Thomas terug naar het kasteel waar de anderen reeds op hem wachtten.
“Hoe zijn jullie langs Sander gekomen?”, riep Marleen onthutst toen de vier het kasteel betraden. “Dat lieve beestje van je?”, vroeg Thomas. “Een waanzinnige draaicirkel en geen bochtentechniek. Ik ben bang dat hij ergens in een berm ligt.”
Marleen werd hierdoor zo boos, dat ze haar zus vanuit het niets aanviel. Al rollebollend gingen ze het kasteel door. Paul, Sven en Thomas vonden dit eerlijk gezegd best opwindend om te zien. Thomas
had weleens van moddergevechten gehoord en vermoedde dat dit sneeuwgevecht daarop leek. Ooit wilde Thomas nog eens een echt moddergevecht zien, maar ja, sneeuwpoppen kunnen nou eenmaal niet zo goed tegen de zomer.
Na twintig spannende minuten duwen, trekken en krabben eindigde de schermutseling toen Marleen knock-out bleef liggen en Mathea zich nauwelijks meer kon bewegen, doordat Marleen haar half bevroren had. Hierop werden ze op Sven geladen en vertrokken ze naar het paleis waar Mooiboy zich officieel tot koning had uitgeroepen. Marleen en Mathea waren ondertussen dusdanig lang van huis dat iedereen, aangespoord door Mooiboy, de hoop op een goede afloop had opgegeven, waardoor hij de troon kon opeisen.
Toen de koningin, de prinses, Paul, zijn eland en de sneeuwpop bij de poorten van het paleis aankwamen brak opnieuw een boel heibel uit. Mooiboy weigerde in eerste instantie de poorten te openen en weigerde vervolgens de troon terug te geven aan Marleen. Dit leidde tot – wederom – een sneeuwgevecht, dat vele malen korter duurde dat die van eerder op de dag.
Mooiboy had namelijk vele overeenkomsten met zijn illustere voorganger Marton. Hij wilde er altijd gesoigneerd uitzien en durfde niet vies te worden. Nog steeds nam Lon het hem kwalijk dat hij zich indertijd liet tegenhouden door het idee van gescheurde kleren en haar dat mogelijk in de war zou raken.
Niet verwonderlijk derhalve dat Mooiboy na enkele seconden dezelfde legendarische woorden sprak als Marton in zijn duel met Barend. “Stop. Ik kan niet meer. Ik ben te mooi om af te zien.” En terwijl hij zijn kapsel probeerde te fatsoeneren rende hij het paleis uit. Nu kon Marleen weer plaatsnemen op haar troon.
Wel diende nog het een en ander uitgepraat te worden. Mathea’s verloving bijvoorbeeld. Die was nu uiteraard van de baan. Voor Paul hét moment om van de gelegenheid gebruik te maken. En hij vroeg haar. Natuurlijk accepteerde ze en gelukkig gaf Marleen haar goedkeuring dit keer wel. Zij zelf had namelijk een oogje laten vallen op de man, al vonden sommigen hem meer op een jongetje lijken, die het huwelijk tussen Paul en Mathea voltrok.
Vanwege zijn achtergrond was Broeder Tuk de meest logische kandidaat het huwelijk in te wijden. In hem zag Marleen iets dat niemand anders ooit in Broeder Tuk gezien had. In het koninkrijk resen stille geruchten en vragen op of Marleen wel goed bij haar hoofd was en of ze niet te mooi voor Broeder Tuk was. Maar daar maalde ze niet om. Ze had haar keus gemaakt. En hoe vaak Broeder Tuk later nog tegen alle logica in zou proberen onder de relatie uit te komen, Marleen bleef bij haar standpunt.
Overigens hadden zowel Paul als Broeder Tuk een positief effect op het koninkrijk dat zij in ere wilde herstellen. Ze deelden namelijk Marton’s voorliefde voor paarden. En stukje bij beetje wisten ze Marleen en Mathea ervan te overtuigen afstand te doen van het ijs en de kou. “Je paard, je paard en een warme openhaard”, zei Broeder Tuk keer en keer opnieuw tegen Marleen, aangevuld met “IJs, ijs, je bent niet goed wijs.”
Maar ondanks dat Paul en Broeder Tuk wel vaker pleegden te zeggen alle andere regels van Marton ook te volgen, liet hun gesoigneerdheid nog aardig te wensen over. Desalniettemin leefden ze nog lang en gelukkig.
Epiloog
En koning Marton, hoe verging het hem? Vermist en verdronken gewaand dopperde hij wonder boven wonder op een houten balk doch buitenwesten een bijzonder land binnen, waar een klein elfje hem opmerkte en hij rap in veiligheid werd gebracht door een in het groen geklede jongen. “Wie heb je daar, Pietertje Pannenkoek?”, vroeg Mauricio…
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen