De Grote drie
Lang geleden was er eens een koninkrijk waar De Vernietiger net koning was geworden. De Vernietiger hield niet van concurrentie en wilde absoluut heersen. Met iedereen die hem naar de troon stak maakte hij korte metten.
In dit koninkrijk woonde ook Marton de Opvallende. Marton de Onconventionele was niet zoals alle andere mensen. Iedereen om hem heen leek vreemd voor hem. Of beter gezegd, hij was juist de vreemde eend in de bijt. Alle dorpelingen klitten samen, droegen dezelfde mooie witte kleren, terwijl Marton de Opzienbarende in oude, zwarte kleding rondliep en nergens bij hoorde. Soms leek het wel of hij uit een ander nest kwam.
Hierdoor was de jeugd van Marton de Geplaagde geen gelukkige. Dag in, dag uit werd hij bespot door de dorpelingen. “Smeerkees”, riep de een. “Langharig tuig”, riep een ander. “Ga je wassen, je stinkt”, vervolgde een derde.
Ook de lichaamsbouw van Marton de Bolle was anders dan die van iedereen. Marton de Gevulde was namelijk wat mollig en had een vol gezicht. Zijn achterwerk was rond als een tonnetje en hij was nogal klein van stuk. De opmerkingen van zijn buren kwetsten hem zeer. Zo zeer, dat hij iedere dag thuis zat te wenen van verdriet. Van de tranen die hij hierbij liet maakte hij vervolgens thee. Nee, Marton de Huiler behoorde niet tot de elite van zijn dorp.
Op school plaagden zijn klasgenoten hem ook. Daarom had hij slechts twee vriendjes in heel de omgeving: Het Baxje en De Kromme. Het Baxje en De Kromme waren net als Marton de Afzichtelijke niet gewenst in de buurt.
Op een dag was Marton de Reiziger het zat. “Ik vertrek”, kondigde hij aan. “Jullie zijn mijn beste vriendjes”, zei hij tegen De Kromme en Het Baxje. “Daarom mogen jullie met mij mee.”
“Best friends for life?”, vroeg Het Baxje. “Best friends for life”, antwoorde Marton de Ongesoigneerde. En samen trokken ze de wijde wereld in.
Vele jaren woonden de drie vrienden in het bos en trokken ze zich niks aan van hun voorkomen. Ze zwierven van dorp naar dorp en leerden zo vele kroegen en foute etablissementen kennen. Om een beetje aan geld te komen mochten ze hier soms klusjes verrichten, maar alleen na sluitingstijd. De klanten mochten immers niet afgeschrikt worden.
Tijdens hun reizen kwamen ze op vele verre, afgelegen plaatsen. Zo bereikten ze ook het land Limbo, waar ze ’s nachts in obscure kroegen werkten.
Gedurende deze nachtelijke uurtjes kwam De Kromme plots met een idee. “Niemand kijkt. Laten we stiekem wat bier drinken.” En zo geschiedde. Nachtenlang zaten Marton de Dronkaard, Het Baxje en De Kromme aan de alcohol en leerden ze zichzelf perfecte biertjes tappen.
Tijdens een nacht ging het echter mis. De drie kameraden hadden zichzelf zo vol gedronken, dat ze de tijd vergaten. Toen De Mijnwerker bij het ochtendgloren zijn kroeg betrad, zijn houweel wegzette en het lampje op zijn helm uitzette, was hij alles behalve blij drie laveloze figuren over zijn tap en meubilair te zien hangen.
Zijn gezicht liep nog roder aan van woede toen hij zag wat bij Het Baxje op de grond lag. “Wat is dat voor gore zooi?!”, schreeuwde hij het uit, terwijl hij naar de bruinige plassen op de grond wees. In
deze plassen zaten ook kleine rode stukjes die op tomaat leken. Maar het kon ook paprika zijn. De groene stukken leken afkomstig van een komkommer.
Toen zag De Mijnwerker wat op de bar stond. Op de bar stonden dertig schitterende biertjes in allerlei verschillende glazen. En in ieder glas was de schuimkraag precies hoog genoeg. “Hebben jullie dat gedaan?”, vroeg hij enigszins verbouwereerd. De mensen in Limbo praatten wat vreemd en waren vaak onverstaanbaar voor Marton de Tapper en zijn twee kompanen. “Ja”, antwoorde Marton de Bezopene daarom maar schuchter. Hij verstond echt niet wat hem zojuist gevraagd was.
Van dit vakwerk was de kastelein zo onder de indruk dat hij spontaan de drie jongens een baan als barman aanbood. “Maar eerst moeten die afgrijselijke kleren gaan”, zei De Mijnwerker. “Jullie moeten ook langs de barbier. Jullie haren zitten vol met roos en jullie vieze vlassige baarden doen elk fatsoenlijk persoon kokhalzen.”
De Kromme, Het Baxje en Marton de Gekapte gingen naar de barbier, en De Mijnwerker kon zijn ogen niet geloven toen ze zijn kroeg weer betraden. De drie waren door hun noeste arbeid mooie, lenige en afgetrainde mannen geworden! “Laat ik de proef op de som nemen”, zei hij, en hij riep zijn dochter erbij.
Ninke was net zestien geworden en haar wangetjes werden rood bij de aanblik van die drie lekkere stukken voor haar neus. “Hihi”, giechelde ze. “Jullie jongens zijn maar vreemde wezens, maar jullie lekkere dingen mogen er wezen hoor”, fluisterde ze, en ze kneep haar oogjes dicht van pret. “Vooral jij bent om op te eten”, ging ze door terwijl ze naar Marton de Verfijnde wees.
Marton de Roekeloze hield het na deze opmerking niet meer en sprong op de minderjarige dochter van De Mijnwerker af. Marton de Onervarene had namelijk nog nooit een complimentje van een meisje ontvangen en hoopte op deze manier aan zijn eerste zoen te geraken.
Van deze onbetamelijke handelingen was De Mijnwerker echter niet gediend. Daarom schopte hij Marton de Verstotene zijn kroeg uit en verjoeg hij de drie uit zijn dorp en uit zijn land. Dit kostte echter wel behoorlijk wat tijd, want iedere zoveel kilometer keek hij verwilderd om zich heen, zichzelf afvragend waar hij eigenlijk precies was en hoe hij weer thuis zou komen. Nee, een eenvoudig gangenstelsel was voor De Mijnwerker toch wat vertrouwder dan die grote boze mensenwereld waar je zomaar verdwaalt.
Hun nieuwe looks en de flirtpoging van Ninke gaven Marton de Herborene, De Kromme en Het Baxje nieuw elan en zelfvertrouwen. Hun zelfvertrouwen was zelfs groot genoeg om de reis terug naar huis aan te vangen en de mensen met hun nieuwe swag te confronteren.
Onderweg werkten ze aan hun verleidingstechnieken en zwoele blikken. Zo kwamen ze bijvoorbeeld uit in een dorpje waar twee hartsvriendinnetjes woonden: Jis en Marie. Hier kreeg Marton de Gelukkige zijn eerste kusje en zag hij voor het eerst in zijn leven niet één, maar twee blote meisjes, die maar al te graag met hun handen over het lichaam van Marton de Extatische wilden gaan.
Na een hele lange en vermoeiende reis, betraden de drie maatjes hun koninkrijk. Hun naam en faam was hen echter al ver vooruit gereisd, waardoor meiden en vrouwen van alle leeftijden Marton de Verloren Zoon, De Kromme en Het Baxje aan de poorten stonden op te wachten. Sommigen sprongen bij de drie in de armen en anderen gooiden kledingstukken. Maar wat bovenal herkenbaar
was, was het gegil. Het gegil van jonge meisjes die nauwelijks ouder waren dan Ninke al die tijd eerder.
“Ik wil je!”, klonk het. “Hou van je!”, riepen anderen. “Wil je nooit meer laten gaan! Gooi je haar los, maak me gek”, galmde het door de dorpen, de steden en uiteindelijk ook het paleis van De Vernietiger.
De Vernietiger was niet blij met al deze ophef. Marton de Aanbedene en zijn twee vrienden waren een bedreiging voor hem en zijn troon. Het duurde dan ook niet lang voordat Marton de Gewaagde populairder was bij het volk dan De Vernietiger. Hierop daagde De Vernietiger Marton de Geliefde uit voor een duel.
“Jij beweert dat je zo mooi bent en alles weet over mooi zijn”, zei De Vernietiger, “dan beantwoord deze vraag eens. Hoe hoog dient een sok te zijn?” “Een sok dient tussen de vijf en twaalf centimeter boven de enkel hoog te zijn”, antwoorde Marton de Wijze, en hij stelde een tegenvraag. “Welke drie onderdelen zullen zorgvuldig op elkaar afgestemd worden wanneer je een paard zadelt?”
“De teugels, het zadel en de sokken om de hoeven van het paard”, zei De Vernietiger, die ook wat van mooi zijn pochte te weten, trots. En zo ging het tijden over en weer. “Wat is het juiste aantal paarden dat je dient te hebben?”, “Welke kleur mogen je sokken hebben?” en “Wat zijn de enige twee drankjes die je voor of na een rit mag drinken?” waren enkele van de vragen die de twee kemphanen over en weer schoten.
Dit ging door totdat Marton de Gedisciplineerde die ene beslissende vraag stelde. “Wat dient zorgvuldig bijgehouden te worden?”
De Vernietiger zweeg. Hij wist het niet en krabde aan zijn stoppelbaardje. Na minuten van stilte gaf hij het op. “Wat?”, vroeg hij tenslotte. “Je gezichtshaar”, antwoorde Marton de Overwinnaar. “Dat is jouw achilleshiel”, zei Marton de Alwetende. “Van verschillende meiden heb ik gehoord dat jij je niet vaak genoeg scheert. Ze klagen over je baardgroei. Dat is onvergeeflijk.”
De Vernietiger boog zijn hoofd en Marton de Koning betrad zijn troon.
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen